Historie haven van Oudenbosch

Onze haven kent een rijke historie.
De haven is de ontstaansgeschiedenis van Oudenbosch .
Daarom willen wij graag de haven die rijkdom terug geven die het verdient.
Wij vertellen u daar graag meer over.

Een historische parel

Door het herbeleven en weer zichtbaar maken van de oude turfgeschiedenis van de haven van Oudenbosch voegen we een PAREL toe aan de rijke cultuurgeschiedenis die Oudenbosch rijk is.

Ontdek middels story-telling, kunst en cultuureducatie de ontstaansgeschiedenis van Oudenbosch.

(Op bijgaande afbeelding ziet u een fragment van een kaart uit 1565.
Bron: Leenders, K.A.H.W. (2016). De waterhuishouding rond Oudenbosch in 1565. Den Haag, academia.edu.)

Historie haven Oudenbosch
Historie haven Oudenbosch

Hoe Oudenbosch ontstond

Oudenbosch is als nederzetting ontstaan door zijn grootschalige turfproductie !

De turfondernemers brengen hun productie met schuiten over een vaart naar de door hen gegraven Oudenbossche Haven. Daar slaan ze de turf over op schepen die groter water kunnen bevaren.

Aan de haven worden een paar zoutketen gebouwd. Arbeiders vervaardigen daar zout uit de as van turf die ten noorden van Oudenbosch gestoken wordt. Al die activiteiten vinden aanvankelijk nog plaats in een soort wildernis.

Als het aan de dorpsheer ligt, de abt van Sint-Bernaards, moet dat ook zo blijven. Immers, het is de turf- en zoutondernemers verboden om zomaar een dorp te stichten. Toch groeit dat dorp vanzelf.

Hoe meer hutten en loodsen er rondom de overslag-plaats verrijzen, hoe meer bomen van het Baarlebos er verdwijnen.

Na enkele tientallen jaren is de omvang van de eerste primitieve nederzetting zodanig gegroeid, dat er behoefte is aan een eigen kerk. In het gebied ten noorden van het Baarlebos vindt eveneens ontginningswerk plaats. Daar ontstaat min of meer tegelijkertijd de nederzetting Nieuwenbosch. Dit Nieuwenbosch wordt in 1358 een parochie. Van lieverlede gaat het dorpje in het Baarlebos dan Oudenbosch heten.

Veer Oudenbosch – Dordrecht

In de middeleeuwen kon men over land van Antwerpen naar Dordrecht en verder naar Holland reizen.

De Sint-Elisabethsvloed van 1421 maakte aan deze situatie abrubt een einde: een groot gebied werd verzwolgen door het water, tussen Holland en Brabant lag plots een zee.
Al snel werd dit gat in de oude weg tussen Antwerpen en Holland óverbrugd’ door boten die tussen de beide uiteinden van de oude route, Dordrecht in het noorden en Oudenbosch in het zuiden, heen en weer voeren.

Aanvankelijk ging het hier waarschijnlijk om een particulier initiatief. De heer van Oudenbosch -vanaf 1458 was dat de heer van Bergen op Zoom, Jan II van Glymes, beter bekend als Jan metten Lippen- bezat het veerrecht. Hij ging in conclaaf met het stadsbestuur van Dordrecht, met als resultaat een ordonnantie op het veer.
Daarin werd bepaald dat er met goede schepen moest worden gevaren, bemand door een schipper en een scheepsknecht. Ook de tarieven werden vastgesteld: een volwassen passagier betaalde 1 stuiver, en een kind jonger dan 12 jaar de helft. De route liep van het veerhoofd bij Nieuwenboscch, gelegen aan de kop van de Oudenbosche haven (tegenwoordig aan de Dintel tegenover Standaarbuiten) via de Barlake over de Mooie Keene en de Roode Vaart naar het Hollandsdiep en zo verder langs de Biebosch en over de Merwede naar Dordrecht, waar werd aangemeerd aan het zogenaamde “Bossche Hoofd”.
De vele reizigers trokken ook in Oudenbosch hun beurs: de herbergen werden druk bezocht, het dorp bloeide op. In de tweede helft van de zestiende eeuw begonnen Dortse kooplieden te klagen over het veer, met name over de schippers en wagenvoerders van Oudenbosch. Dordrecht overwoog het veer te verplaatsen naar Geertruidenberg. De Markies van Bergen op Zoom stond in 1566 toe dat het veer uit Dordrecht ook in oosterlijker gelegen Heer Jansland mocht aanmeren.

Toch bleef Oudenbosch de belangrijkste zuidelijke haven van het veer. De voortdurende oorlogssituatie eind zestiende begin zeventiende eeuw bleek uiteindelijk funest voor het veer. Oudenbosch werd in 1583 platgebrand, geuzeschepen maakte de vaarroute onveilig. Van een regelmatige veerdienst tussen Oudenbosch en Dordrecht was rond 1600 geen sprake meer.

De rust van het Twaalfjarig bestand zorgde nog wel even voor een opleving, maar met de hervatting van de vijandelijkheden in 1621 ging het veer definiet teloor. Wie voortaan vanaf het zuiden naar Dordrecht wilde kon vanaf 1631 in Zevenbergen op de pont stappen.

Bron: Brabants archief

VERVOER OVER WATER EN LAND

Antwerpen en westelijk Noord-Brabant zijn met elkaar verbonden via verschillende transportmogelijkheden.

De waarschijnlijk oudste vorm van vervoer zal die over water zijn geweest, via de delta van Schelde en Maas met de daarin uitmondende rivieren als Mark en Dintel of de Roosendaalse en Steenbergse Vliet. Vanaf de dertiende eeuw begon de exploitatie van de moergebieden in West-Brabant, waarvoor een systeem van turfvaarten en turfhoofden werd aangelegd dat aansloot op diverse havens zoals Roosendaal, Steenbergen en Oudenbosch. Antwerpen was een van de belangrijkste afnemers van deze brandstof, turf. Vanuit de veengebieden gaat de turf op een platbodem ook wel ‘pleit’ genoemd naar de havens. Paarden of mensen trekken de platbodem door de turfvaart. Ze lopen op een pad naast de vaart.

Schippers uit West-Brabant waren tot het eind van de zestiende eeuw eveneens actief als zeevaarders waarbij Antwerpen een grote rol speelde.

Bron: Museum Tongerlohuys Roosendaal